In de test van vandaag ligt de nadruk op wiskunde. Ken je trouwens het gerucht dat Einstein slecht was in wiskunde? Dit gerucht, dat de minder begaafden in wiskunde geruststelde, is echter onjuist. De beroemde natuurkundige had namelijk geen tekortkomingen in dit vak en beheerste het van jongs af aan zeer goed. Vandaag moet je de waarden van elk voorwerp vinden.
Hoe vind je het antwoord op deze wiskundeproef?
Het oplossen van deze wiskundepuzzel is niet ingewikkeld. Je hoeft alleen maar de waarde van elk voorwerp te vinden.
Je zou bekend moeten zijn met dit type puzzel, want we hebben er al eerder verschillende gepresenteerd. Elke regel beschrijft een berekening die moet worden opgelost. In deze test heb je echter alleen een reeks optellingen, wat de taak nog gemakkelijker maakt. Dit betekent echter niet dat je geen andere wiskundige bewerkingen mag gebruiken. Om de oplossing van elke regel te vinden, is het noodzakelijk om basisbewerkingen te gebruiken.
Hoe vindt u het juiste antwoord?
Hier zijn een paar tips om je te helpen slagen voor deze test. Allereerst moet je een rekenmachine gebruiken, en aarzel niet om aantekeningen op papier te maken. Vervolgens moet je de meest elementaire bewerkingen gebruiken: aftrekken, optellen, vermenigvuldigen en delen. Maak het jezelf niet moeilijk met moeilijke vergelijkingen, dan verspil je je tijd.
Ga ten slotte in etappes te werk. Begin met de eerste regel en werk gaandeweg af naar de laatste regel.
De oplossing van deze proef
Het resultaat van de laatste bewerking is 18. Heb je het goede antwoord gevonden? Zo ja, dan ben je heel goed in hoofdrekenen. Zo niet, dan is hier de oplossing om je te helpen de waarde van elk voorwerp te vinden.
De eerste regel is gemakkelijk: 45 / 3 = 15.
De tweede regel: om op 23 uit te komen, moet je de waarde van een dieet berekenen, en dat is 4.
De derde regel: 4 + twee horloges is 10. Door deductie is één horloge gelijk aan 3.
Hetzelfde geldt voor de tros bananen.
De waarde van de klok is 2 in het laatste plaatje en de bananen zijn 3. Dit maakt: 2 + 3 + 3 + 10 = 18.
